[go: up one dir, main page]

Water in een glas
  • wa·ter
  • Verwant in Germaans:
Duits: Wasser
Engels: water
  • Verwant in Romaans:
Latijn: unda
Frans: onde
  • Verwant in Grieks:
Grieks: ὕδωρ
  • Verwant in Baltisch:
Litouws: vanduo
  • Verwant in Slavisch:
Oudkerkslavisch: вода
Russisch: вода
Bulgaars: вода
Oekraïens: вода
Macedonisch: вода
  • Verwant in Indo-Arisch:
Sanskriet: उदन्
1 en 2 enkelvoud meervoud
naamwoord water -
verkleinwoord - -
3 tot 7 enkelvoud meervoud
naamwoord water waters
wateren
verkleinwoord watertje watertjes

het watero

  1. (scheikunde) een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)
    • Een mens kan geen dag overleven zonder water. 
     Er zou die dag namelijk pas na 32 kilometer water te vinden zijn, waardoor ik zeven liter water boven op mijn basisuitrusting mee moest sjouwen.[4]
  2. (meteorologie) regenwater; veel voorkomende neerslag
    • Er viel zodanig veel water op korte tijd dat de riolen het niet meer aankonden. 
  3. (enkel in het meervoud) stuk zee dat aan (g)een bepaald land toebehoort
    • We bevinden ons nu in internationale wateren. 
  4. (geologie) natuurlijke bedding waarin zich water bevindt
  5. (biologie) vloeistof in het lichaam (m.n. urine)
  6. doorzichtigheid of helderheid van een diamant
  7. golvende weerschijn van geweven stoffen
  8. (effectenhandel) obligatie zonder onderpand; leeg aandeel
  • boven water
  • kokend water
  • koud water
  • liter water
  • lucht/water-warmtepomp
  • onder water
  • schoon water
  • stromend water
  • te water
  • warm water
  • zout water
Zie vertalingen
vervoeging van
wateren

water

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wateren
    • Ik water. 
  2. gebiedende wijs van wateren
    • Water! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wateren
    • Water je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]


water

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


enkelvoud meervoud
naamwoord water waters


  • wa·ter
  • [A] Afgeleid van het Nederlandse water
  • [B] Afgeleid van het Nederlandse wateren

water [A]

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)

water [B]

  1. wateren, plassen, urineren; het via de blaas lozen van lichamelijke afvalstoffen in de vorm van vloeistof


water

  1. water


water

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


  • erfwoord Ontwikkeld uit het Oudengelse wæter, uit Germaans *wator-, verwant aan Nederlands water, enz.
Naar frequentie 364
enkelvoud meervoud
water waters

water

  1. (scheikunde) water
  2. (aardrijkskunde) natuurlijke bedding waarin zich water bevindt
  3. mv (aardrijkskunde) (VK) rivier, binnenmeer, plas
  4. vloeistof in het lichaam
  5. doorzichtigheid of helderheid van een diamant
  6. een (transparante) vloeistof
  7. (anatomie) (VK: mv) (spreektaal) amniotische blaas, omgeven door een beschermende membraan of vlies
    «"As soon as I stood up, my water broke. It happened so fast. As soon as it happened, I was like, oh no, oh God. Please, please don't let me have this baby in a restroom," she told Inside Edition.»[1]
    "Toen ik juist opstond, braken mijn vliezen. Het gebeurde zo snel. Toen het gebeurde, dacht ik, oh nee, oh God. Alsjeblieft, alsjeblieft laat me niet in een toilet bevallen ," zei ze tegen Inside Edition.
  8. (effectenhandel) obligatie zonder onderpand; leeg aandeel
  1. «Still waters run deep»
    stille wateren hebben diepe gronden
    «the waste of waters»
    troosteloze watervlakte
    «That story doesn't hold water
    Dat verhaal houdt geen steek.
vervoeging
onbepaalde wijs to  water 
he/she/it  waters 
verleden tijd  watered 
voltooid
deelwoord
 watered 
onvoltooid
deelwoord
 watering 
gebiedende wijs  water 

water

  1. besproeien, besprenkelen.
    «Sally watered the roses.»
    Sally besproeide de rozen.
  2. water geven.
    «I need to go water the cattle.»
    Ik moet het vee water gaan geven.
  3. wateren, urineren.
    «He watered against the wall.»
    Hij plaste tegen de muur.
  4. tranen
    «Chopping onions makes my eyes water»
    Van uien te snijden gaan mijn ogen tranen.

in hot water

  1. (figuurlijk) in verdrukking
    «Bikini brand Farron Swim in hot water over missing orders [2]»
    Bikinimerk Farron Swim in verdrukking over ontbrekende bestellingen

to be in hot water

  1. (figuurlijk) in verdrukking zijn

to get in hot water

  1. (figuurlijk) in verdrukking komen

to get into hot water

  1. (figuurlijk) in nauwe schoentjes brengen / in verdrukking brengen
  1. Bronlink geraadpleegd op 30 juli 2121  Weblink bron
    Kate Fowler
    “Mom Gives Birth in Gas Station Bathroom Alone, Dubbed 'Superwoman'” (19 juli 2121) op newsweek.com
  2. The Sydney Morning Herald, 30 december 2017
    'Another Shakuhachi': bikini brand Farron Swim in hot water over missing orders
    Schrijfster: Melissa Singer (geraadpleegd 2017-12-30)


water m mv

  1. (spreektaal) toilet [1]


  • IPA: /waːtɐ(r)/ (Etsbergs)
  • wa·ter

water o

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


  • Afgeleid van het Angelsaksische wæter

water

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


water o

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


enkelvoud meervoud
nominatief water watre
genitief waters watre
datief water, watre watren
accusatief water watre

water o

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


  • Afgeleid van het Oudsaksische watar, via het Middelnederduitse water
enkelvoud meervoud
naamwoord water waters
verkleinwoord

water o

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


water

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


water

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


water

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


water

  1. (scheikunde) water; een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)


water o

  1. (meteorologie) bliksem; lichtgevende stralen die uit de hemel barsten bij onweer ten gevolge van een elektrische ontlading