vocht

• Geluid:  vocht    (hulp, bestand)
• IPA: /vɔxt/

• vocht

• In de betekenis van ‘vloeistof’ voor het eerst aangetroffen in 1477 ^{[1] [2]}

het vocht o

1. water dat iets doordrenkt of als damp aanwezig is

   • De muur zat vol met vocht en schimmels. 

   ▸ Hij legde uit dat je bijvoorbeeld je noedels of pasta met wat water in een lege pindakaaspot moest stoppen zodat het vocht er tijdens het lopen in kon trekken.^[3]

vocht

1. enkelvoud verleden tijd van vechten
   

   • Ik vocht. 
     
   • Jij vocht. 
     
   • Hij, zij, het vocht. 

vocht

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van vochten
2. gebiedende wijs van vochten

• Het woord vocht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vocht" herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.