damp
- damp
- In de betekenis van ‘nevel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | damp | dampen |
verkleinwoord | dampje | dampjes |
de damp m
- (natuurkunde) de gasvormige toestand van een stof die bij kamertemperatuur vloeibaar of vast is, de toestand die ontstaan is door verdamping
- Met de damp die vrijkomt moeten nog proeven worden gedaan.
- (meteorologie) een wolk kleine gecondenseerde waterdruppeltjes
- 's Ochtends op de fiets rij je steeds door die damp.
1. de gasvormige toestand van een stof, de toestand die ontstaan is door verdamping
vervoeging van |
---|
dampen |
damp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dampen
- Ik damp.
- gebiedende wijs van dampen
- Damp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dampen
- Damp je?
- Het woord damp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "damp" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "damp" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
damp | damper | dampest |
damp
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to damp |
he/she/it | damp |
verleden tijd | damped |
voltooid deelwoord |
damped |
onvoltooid deelwoord |
damping |
gebiedende wijs | damp |
damn
- overgankelijk bevochtigen, nat/vochtig maken
- overgankelijk dempen (m.n. geluid), smoren [2]
- overgankelijk matigen, temperen