[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

en

Uit WikiWoordenboek
Versie door MarcoSwart (overleg | bijdragen) op 19 jul 2024 om 08:21 (expr+)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: eenén, EN


  • en
  • [A] erfwoord, in de betekenis van ‘nevenschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in 776 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands:  ende vw 
Oudnederlands:  enda vw ,  anda vw 
Germaans: *andi
Indo-Europees: *h₂entí
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: and (Angelsaksisch: and, end, ond), Duits: und, (Oudhoogduits: inti, enti, unta), Fries: en, in (Oudfries: ende)
Noord: Zweeds: än, Deens end, (Oudnoords: enn), IJslands: enn, Faeröers: enn

[A] en

  1. wordt gebruikt om zinsdelen of begrippen aan elkaar toe te voegen
    • Vader en moeder praten met elkaar. 
  2. wordt gebruikt tussen de laatste woorden van een opsomming
    • Fietsen, brommers en motoren zijn verboden. 
  3. wordt gebruikt als synoniem voor de wiskundige bewerking plus
    • Één en één is twee. 
  4. (in de logica) als verkorte aanduiding voor een conjunctie.
    • A en B en C. 
[1] "en" om gelijkwaardige delen van een naam te verbinden
in namen van organisaties
[3] "en" wordt veel gebruikt in hoofdtelwoorden en de daarvan afgeleide rangtelwoorden

[B] en

  1. (verouderd) (onderdeel van een dubbele ontkenning) niet
    • Ik schreide om hulp omdat ik niet geholpen en werd. 
      Soo Barmhertigh was de Sarepsche Vrouwe,
    Al had sy maer een weynigh Meel behouwen
    Helias noodt uyt Liefde sy aenveerde,
    Bieck hem eerst Broodt soo veel als hy begeerde,
    Godts goedtheydt groot en heeft haer niet besweken
    Tot in haer doot en leed sy gheen ghebreken.
    [3]

[C] en

  1. in (alleen in de volgende verbindingen)
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


en

  1. en; wordt gebruikt om zinsdelen aan elkaar toe te voegen
  2. en; wordt gebruikt tussen elementen van een opsomming


en

  1. er, ervan (vóór het werkwoord)
    «En mengen molt.»
    Ze eten er veel van.
    «Quants gats teniu? — En tenim tres.»
    Hoeveel katten hebben jullie? — We hebben er drie (van).

en vervangt een zinsdeel dat begint met het voorzetsel de, en zinsdelen die een hoeveelheid aanduiden.


  • en
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord einn
Naar frequentie 8
Telwoord (dan)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 106
3 13 30 109
4 14 40 1012
5 15 50 1015
6 16 60 1018
7 17 70 1021
8 18 80 1024
9 19 90 1027

en

  1. één

en (onbepaald lidwoord voor het gemeenschappelijke geslacht)

  1. een
  • et (onbepaald lidwoord voor onzijdige woorden)

en

  1. iemand (een persoon)
  2. men


en

  1. en; wordt gebruikt om zinsdelen aan elkaar toe te voegen
  2. en; wordt gebruikt tussen elementen van een opsomming


  • (voorzetsel): Uit Latijn in.
  • (bijwoord/voornaamwoord): Uit Oudfrans ent (10e eeuw), ontwikkeld uit Latijn inde ‘daarvandaan, vandaar’.

en

  1. in
    «Croire en Dieu.»
    In God geloven.
    «Mettre en œuvre.»
    In het werk stellen.
    «Bon en mathématiques.»
    Goed in wiskunde.
  2. met een gemechaniseerd vervoermiddel.
    «Je suis allé en Corse en avion, mais je suis revenu en bateau.»
    Ik ben met het vliegtuig naar Corsica gegaan, maar met de boot teruggekomen.
  3. Voor een gérondif.
    «en forgeant»
    bij het smeden
    «Volange pérorait, avec des gestes gracieux, et Lambert hochait la tête en souriant.»
    Volange sprak met sierlijke gebaren en Lambert knikte glimlachend.[1]
  4. Vervangt à of au in bepaalde gevallen.
    «En Europe, on essaie d’être pragmatique.»
    In Europa trachten we pragmatisch te zijn.
    «En France - mais au Québec.»
    In Frankrijk - maar in Québec.

en

  1. vandaan
    «La piscine ? J’en viens !»
    Het zwembad? Daar kom ik net vandaan!

en

  1. ervan, erover.
    «J’en ai marre.»
    Ik heb er schoon genoeg van.
    «J’en ai été informé.»
    Ik ben ervan op de hoogte gesteld.


en

  1. en (wordt gebruikt om zinsdelen aan elkaar toe te voegen)
  2. en (wordt gebruikt tussen elementen van een opsomming)


  • en

en

  1. wat
    «En gaman að sjá þig!»
    Wat leuk om je te zien!

en

  1. maar
    «Bóndinn heldur hænur, hesta og sauðfé á búi sínu, en engar kýr.»
    De boer houdt kippen, paarden en schapen op zijn landgoed, maar geen koe.
  2. echter
  3. ondanks
  4. toch
  5. dan (na een vergrotende trap van een bijvoeglijk naamwoord of van een bijwoord)
    «Ég get ekki sagt að hvaða leyti annað er betra en hitt.»
    Ik kan niet zeggen hoe de een beter is dan de ander.
  • [5]: hægara sagt en gert
makkelijker gezegd dan gedaan


en

  1. en; wordt gebruikt om zinsdelen aan elkaar toe te voegen
  2. en; wordt gebruikt tussen elementen van een opsomming

en

  1. een, 'n; een onbepaald lidwoord


En
Één
  • en
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord einn
Naar frequentie 6

en

  1. circa, ongeveer
  • for en sju, åtte år siden
ongeveer zeven à acht jaar geleden
Telwoord (nor)
0
1
1
11 10 100 103
2 12 20
20
200 106
3 13 30
30
300 109
4 14 40
40
400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7
7
17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027

en (onbepaald voor mannelijke en vrouwelijke woorden)

  1. één, 1
  • ei (onbepaald voor vrouwelijke woorden)
  • ett (onbepaald voor onzijdige woorden)
  • første

en (onbepaald voor mannelijke en vrouwelijke woorden)

  1. een
    «Og jeg har alltid hatt lyst til å skrive en bok om en yngre jente som kommer til storbyen.»
    En ik heb altijd zin gehad om een boek te schrijven over een jong meisje dat naar de grote stad gaat.
  • ei (onbepaald voor vrouwelijke woorden)
  • et (onbepaald voor onzijdige woorden)

en

  1. iemand (een persoon)
    «Det var en som spurte etter deg.»
    Er was iemand die naar je vroeg.
  2. men
    «En kan nesten daglig se i arbeiderpartipressen at ...»
    Men kan bijna dagelijks zien in de pers van de arbeiderspartij dat ...
  • ei (onbepaald voor vrouwelijke woorden)
  • et (onbepaald voor onzijdige woorden)


  • en

en, m

  1. een
    «Er waar en arrig bschaffigte Dichder un Schreiwer.»
    Hij was een erg bezige dichter en schrijver.


en

  1. en; wordt gebruikt om zinsdelen aan elkaar toe te voegen
  2. en; wordt gebruikt tussen elementen van een opsomming


en

  1. in, uit, op, aan, bij, te


en

  1. en; wordt gebruikt om zinsdelen aan elkaar toe te voegen
  2. en; wordt gebruikt tussen elementen van een opsomming


en in Sitelen Pona
  • en

en

  1. en (tussen onderwerpen)


en

  1. en; wordt gebruikt om zinsdelen aan elkaar toe te voegen
  2. en; wordt gebruikt tussen elementen van een opsomming


en

  1. (Oost-Veluws) en; wordt gebruikt om zinsdelen aan elkaar toe te voegen
  2. en; wordt gebruikt tussen elementen van een opsomming


Naar frequentie 7
Telwoord (swe)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027

en, g (onbepaald, gemeenschappelijk, enkelvoud)

  1. één

en, g (onbepaald, gemeenschappelijk, enkelvoud)

  1. een
  • ett (onbepaald, onzijdig, enkelvoud)

en g

  1. (coniferen) jeneverbes