con

• Geluid:  con    (hulp, bestand)
• IPA: /kɔ̃/

• con

• van Latijn cunnus "vagina"

	enkelvoud		meervoud
	zonder lidwoord	met lidwoord	zonder lidwoord	met lidwoord
mannelijk	con	le con	cons	les cons
vrouwelijk	conne	la conne	connes	les connes

con m

1. (vulgair) (anatomie) vagina, kut ^[1]
2. (vulgair) (scheldwoord) klootzak, stomme lul

   «Quel con, ce mec!»

   Wat een kloothommel, die kerel! ^[1]

• [2] mannelijke vorm van conne

	enkelvoud	meervoud
mannelijk	con	cons
vrouwelijk	conne	connes

con m

1. (vulgair) kut, kut-, lullig, klote

   «C’est con c’qui t’est arrivé ce matin.»

   Da's klote wat je vanochtend is overkomen.

   «Il a l’air con.»

   Hij ziet er achterlijk uit.

   «Ces filles sont vraiment connes.»

   Die meisjes zijn echt stom. ^[1]

con!

1. (vulgair) (krachtterm) kut!

IPA: /kon/

• con

• van Latijn cum

con

1. met

• senza

IPA: /kon/

• con

con

1. met, bij, door
2. jegens, tegen
3. ofschoon, terwijl

con

1. kind
2. zaailing, jong boompje
3. zich minachtend uiten over een vrouw

   • con mụ đanh đá - een feeks 
   • cái con đáo đề - een helleveeg, een {vis}wijf 

4. zich kleinerend uitlaten over een persoon met een zekere sociale status

   • con buôn - een zwarthandelaar 

5. de, een (klasserend lidwoord); voor dieren, wegen, rivieren, mes (con dao)...

   • con đường – de weg 
   • con sông – een rivier 

6. klein

• con gái, con trai

con

1. ik, jij, hij, zij: persoonlijk voornaamwoord om kinderen mee aan te duiden

   «Con mạnh khoẻ không? – Vâng, con mạnh khoẻ.»

   Alles goed met je? – Ja, met mij gaat alles goed.

• các con