[go: up one dir, main page]

Een vonkenregen in de smidse


  • vonk
  • In de betekenis van ‘vuursprank’ voor het eerst aangetroffen in 1348 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vonk vonken
verkleinwoord vonkje vonkjes

de vonkv / m

  1. klein rondvliegend gloeiend korreltje of brokstukje
    • Hij rakelde het vuur op en de vonken vlogen in het rond. 
  2. (natuurkunde) een vurige elektrische ontlading die de lucht ioniseert
    • De isolatie was doorgesleten en er sprong een vonk over. 
  3. (scheepvaart), (verouderd) oude bijnaam voor een radiotelegrafist
    • De vonk heeft zijn bijnaam te danken aan z'n werk met de antieke "vonkenzenders.". 
  • een overslaande vonk
een emotie die ineens ook bij anderen ontvlamt
  • de vonken slaan/vliegen ervanaf
gezegd van iemand die keihard aan het werk is
vervoeging van
vonken

vonk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vonken
    • Ik vonk. 
  2. gebiedende wijs van vonken
    • Vonk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vonken
    • Vonk je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]