toe
- toe
- erfwoord, via Middelnederlands toe van Oudnederlands tuo, bijwoordelijke vorm van tot, als ‘bijwoord van richting’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1] [2] [3] [4]
- ht: van Hebreeuws ט״ו ht , letterwoord dat 15 uitdrukt met de getalswaarden van Hebreeuwse letters als 6 + 9 (ו en ט), ter vermijding van 5 + 10 (ה en י) dat te veel op יָהּ en , een verkorting van de naam van God zou lijken
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | toe | |
persoonlijk | ertoe | |
aanwijz. | nabij | hiertoe |
veraf | daartoe | |
vragend/betrekk. | waartoe |
toe
- prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord.
- ertoe: hij behoort niet tot die groep ->hij behoort er niet toe.
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- bijv. toezeggen: ik zeg niets toe.
- tot ... toe met genitief van een werkwoord
- «... tot bloedens toe.»
- .. totdat men ging bloeden
- «... tot bloedens toe.»
- andere werkwoorden: berstens, rottens, huilens, brakens, bezwijkens, brekens, walgens, lachens, ziens, vindens, bloedens, vervelens, zwichtens, ontbindens, ontbrandens, ontploffens, wordens, stervens, verheugens, bedroevens, bedriegens, blauwwordens, verdrinkens, smorens, ziedens, overstromens, vergaans, vallens, stollens, verblindens, bezwijmens, verachtens, aanbiddens, verkolens, volgens, lijdens, juichens, dodens, luidens
stellend | |
---|---|
onverbogen | toe |
verbogen | (alleen predicaat) |
toe
- af en toe, daartoe, ertoe, hiertoe, huistoe, naar de toekomst toe, naartoe, rechttoe, taptoe, waartoe
- Dat doet de deur dicht of toe
Stoett-411 [5]
- Die staat ziet toe dat hij niet valle
mensen die alles denken te weten of kunnen, moeten zelf maar oppassen voor fouten en problemen
- Er Spaans aan toe gaan
erg wild en rumoerig aan toe gaan
- Ergens met lood in de schoenen naar toe gaan
ergens verschrikkelijk tegen opzien
- Het gaat er Hoeks en Kabeljauws aan toe
- Iemand met een zoet ( of zacht) lijntje ergens toe brengen
Stoett-1410 [6]
- Iemand tot het hemd toe uitkleden
Stoett-893 [7]
- Met opgestoken/opgestreken zeil naar iemand toe gaan
boos naar iemand toe gaan of boos bij iemand binnen komen
- Op de koop toe nemen
Een onbedoeld gevolg accepteren
- Wie zwijgt, stemt toe
als je het ergens niet mee eens bent, moet je het zeggen
toe
- aansporing
- Toe maar!
toe
- (Jiddisch-Hebreeuws) vijftien (alleen in onderstaande verbindingen)
- Het woord toe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toe" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[8] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Oudnederlands Woordenboek
- ↑ toe op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "toe" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
toe
- toen
- «Sestig mense is gister uit die River Club ontruim toe die walle van die Liesbeekrivier in Observatory oorstroom het. »
- Zestig mensen zijn gisteren uit de River Club geëvacueerd, toen de kades van de Liesbeekrivier in Observatory overstroomden.
- «Sestig mense is gister uit die River Club ontruim toe die walle van die Liesbeekrivier in Observatory oorstroom het. »
enkelvoud | meervoud |
---|---|
toe | toes |
toe
- IPA: /tuː/ (Etsbergs)
toe
toe
- dicht
- «Dooch dien däör toe!»
- Doe dit deur dicht!
- «Dooch dien däör toe!»
toe
- gemuteerde nominatief van doe.