ziedens
- zie·dens
ziedens
- genitief van zieden
- ...neen, ook jeugdige, zelfs zeer jeugdige smidshanden wisten [...] het gloeiend ijzer al beukend zoo te keeren en te wenden, dat ongenaakbaar heet, het wankleurig, onhandelbaar en stug metaal zich moest vervormen tot waarlijk bladdunne blaadjes, tot ranke takken en teere bloemen dat de wankleur van het tot ziedens toe verhitte werkstuk te tintelen begon ...[1]
- Het woord 'ziedens' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Utrechts Nieuwsblad 1928-07-24