[go: up one dir, main page]

  • Ja·ko·bus
  enkelvoud
nominatief   Jakobus  
genitief   Jakobus'  

Jakobus m

  1. (religie) naam van verschillende personen in het Nieuwe Testament
    1. vader van de apostel Judas Taddeüs (Lucas 6:16, Hand. 1:13)
    2. zoon van Alfeüs en discipel van Jezus (Matt. 10:3, Marcus 3:17, Lucas 6:14, Hand. 1:13)
    3. zoon van Zebedeüs en broer van de apostel Johannes (Matt. 4:21,22, 17:1, 26:37, 27:56, Marcus 3:17, 6:3, 15:40, 16:1, Lucas 8:51, Joh. 19:25, Hand. 12:2,17, 15:15-21, Gal. 2:9)
    4. naaste verwant van Jezus (Marcus 6:3, Hand. 12:17, 15:15-21, 1 Kor. 15:7, Gal. 1:19, 2:9)
  2. (religie) boek in het Nieuwe Testament, in de vorm van een brief van Jakobus, een naaste verwant van Jezus
  3. (mannelijke naam) jongensnaam
[2] boeken in de christelijke Bijbel
 Oude Testament  


 Apocriefen  
aanvullingen op boeken
hiervoor gemarkeerd met
*
 Nieuwe Testament  
  1. verklaring: Jakobus in de Nederlandse Voornamenbank van het Meertens Instituut op de website van de KNAW