tâter
Uiterlijk
- Uit het Oudfrans taster 'bevoelen, op de tast verkennen', ontleend aan het Volkslatijn tastare, tastō (Laat-Latijn taxō 'telkens aanraken').
tâter
- bevoelen, aftasten, peilen
- (spreektaal) (figuurlijk) zich even bezighouden met, snuffelen aan
- «Il a tâté de la cabane.»
- Hij heeft in de bak gezeten (letterlijk: geproefd van de bak). [1]
- «Il a tâté de la cabane.»