[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

bos

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Bos
[1] Een bos.
[een bundel stelen] Een bosje bloemen.
  • bos
  • In de betekenis van ‘woud’ voor het eerst aangetroffen in 1089 [1]
  • In de betekenis van ‘bundel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1252 [2] [3] [4] [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord bos bossen
verkleinwoord bosje bosjes

het boso

  1. (ecologie) groep bomen
    • Hij ging wandelen in de bossen. 
     Volgens de overlevering vluchtten meisjes uit Plancher-Les-Mines gedurende de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) de bossen in om te ontkomen aan bloeddorstige huurlingen in dienst van de Zweedse bezetter.[6]
     De Zweedse bossen konden kant-en-klare stammen van twintig meter leveren, maar voor het werk met de palen in de rivier hadden ze de dubbele lengte nodig.[7]
  2. (ecologie) oerwoud, regenwoud (met name in Suriname)
    • Dienst 's Lands Bosbeheer (LBB).[8] 

de bosm

  1. een bundel stelen of vezels
    • Hij bracht een bosje bloemen mee. 
    • De jongen heeft een dikke bos haar op zijn hoofd. 
     Haar vingers speelden met de stelen van het bosje bloemen dat in een glazen vaasje stond.[9]
  • o: bosch (officiële spelling tot 1935 in Nederland en 1946 in België)

[1] "groep bomen"

  • Aan een balk die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt worden voor hij in het huis past
Wie zich ergens bij aansluit (een vereniging, groepering, sekte e.d.) moet veel nieuws aangeleerd krijgen
  • Door de bomen het bos niet meer zien
Door een overvloed aan informatie het overzicht verliezen
  • Hout naar het bos dragen
Zinloos werk doen
  • Huilen met de wolven in het bos
Iets onderschrijven waar men het eigenlijk niet mee eens is omdat anderen dit ook doen, om een bepaald voordeel te krijgen e.d.
  • Iemand het bos insturen
Iemand met een smoes afschepen
  • In het bos grootgebracht zijn
Geen manieren hebben, lomp en/of onbeschoft zijn
  • 's Kinds willeken groeit in den bos.
Een kind mag niet doen wat het zelf wil, maar moet zijn ouders gehoorzamen
  • Men mag in iemands anders bos niet jagen.
Je moet je niet bemoeien met andermans zaken

" bundel stelen of vezels"

  • Bos hout voor de deur
Een vrouw met een grote boezem
  • Elke bos stro waait voor de wind
Onder makkelijke omstandigheden kan iedereen veel voor elkaar krijgen
vervoeging van
bossen

bos

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bossen
    • Ik bos. 
  2. gebiedende wijs van bossen
    • Bos! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bossen
    • Bos je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[10]


bos

  1. (ecologie) bos; een groep bomen


  • bos

bōs m of v

  1. rund, os
  2. koe


bos

  1. (ecologie) bos; een groep bomen


bos

  1. donder


bos

  1. (ecologie) bos; een groep bomen


  • bos
  • [A] Afgeleid van het Engelse woord boss, wat op zijn beurt is afgeleid van het Nederlandse baas
  • [B] Afgeleid van het bijvoeglijk naamwoord bosý

bos mbezield [A]

  1. baas, chef



bos [B]

  1. blootvoets



bos

  1. (ecologie) bos; een groep bomen