violet
- vi·o·let
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleurnaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | violet | - |
verkleinwoord | - | - |
het violet o
- (kleur) een kleur tussen blauw en ultraviolet, met een golflengte tussen de 430 en 380 nm
- Rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet zijn de zeven kleuren van de regenboog.
1. (kleur) een kleur tussen blauw en ultraviolet, met een golflengte tussen de 430 en 380 nm
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | violet | violetter | violetst |
verbogen | violette | violettere | violetste |
partitief | violets | violetters | - |
violet
- (kleur) de kleur violet hebbend
- Hij gaf haar een mooie violette bloem.
- blauwviolet, donkerviolet, kristalviolet, methylviolet, pastelviolet, purperviolet, signaalviolet, ultraviolet
- Het woord violet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "violet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
- ↑ "violet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
violet | more violet | most violet |
violet
enkelvoud | meervoud |
---|---|
violet | violets |
violet
- (plantkunde) viooltje [1]
- «Roses are red, violets are blue.»
- Rozen zijn rood, viooltjes zijn blauw.
- «Roses are red, violets are blue.»