strook
- strook
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | strook | stroken |
verkleinwoord | strookje | strookjes |
- (dun) voorwerp waarvan de lengte groot is in vergelijking met de breedte
- (textiel) [1], in het bijzonder van textiel of papier gemaakt
- Een strook papier.
|
- strokenbouw, strokenparket, strokenproef, strokenverkaveling, strooklat, strooksgewijs, strookverkaveling
1, strook
2. strook stof of papier
vervoeging van |
---|
stroken |
strook
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stroken
- Ik strook.
- gebiedende wijs van stroken
- Strook!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stroken
- Strook je?
- Het woord strook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "strook" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "strook" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ strook op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be