maan
- maan
|
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maan | manen |
verkleinwoord | maantje | maantjes |
- (astronomie) met "de" maan wordt de natuurlijke satelliet bedoeld, die in een baan rond de aarde draait
- ▸ Die nacht was het volle maan, zó fel dat ik bijna een krant zou kunnen lezen.[3]
- (astronomie) een satelliet die in een baan rond een planeet draait
- (Jiddisch-Hebreeuws) oud gebruik waarbij voorafgaand aan de huwelijkssluiting tot het bruidspaar een wens gericht wordt
- Als de maan vol is, schijnt zij overal
Stoett-1453 [4]
- Naar de maan lopen
hou op met zeuren en ga weg
- Naar de maan zijn
voorbij zijn
- Tegen de maan blaffen
iets doen wat totaal niet helpt
1.
|
|
vervoeging van |
---|
manen |
maan
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manen
- Ik maan.
- gebiedende wijs van manen
- Maan!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manen
- Maan je?
- Het woord maan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maan" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "maan" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- maan
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maan | mane |
maan