[go: up one dir, main page]

  • oe·le·wap·per
enkelvoud meervoud
naamwoord oelewapper oelewappers
verkleinwoord oelewappertje oelewappertjes

de oelewapperm [4]

  1. (scheldwoord) lompe, onhandige of waardeloze man
    • "Ik noemde Erland Galjaard een oelewapper toen ik het nieuws te horen kreeg", vertelt Stacey in RTL Boulevard. "Natuurlijk vind het erg jammer dat ik weg moet bij X Factor, maar sommige dingen gaan nou eenmaal voorbij. En er zijn meer jurydesks in Nederland", grapt Stacey.[5] 
    • De Radio 538-dj's die zangeres Maan (20) recent aan het huilen maakten door haar in de studio te confronteren met een naakte man, hadden dit volgens experts nooit mogen doen. Psycholoog Bram Bakker: "In deze #Metoo-tijd slaan de 538- oelewappers met dit 'geintje'de plank volledig mis."[6] 
98 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[7]
  1. Marc de Coster
    “Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef” (2007), Standaard, Antwerpen
  2. oelewapper op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. de Telegraaf T. Evers 7 februari 2013
  6. Tubantia Tom Tates 4 december 2017
  7. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020  Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be