detector
- de·tec·tor
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘opsporingstoestel’ voor het eerst aangetroffen in 1867 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | detector | detectors detectoren |
verkleinwoord | detectortje | detectortjes |
de detector m
- (techniek) een onderdeel, een instrument dat wordt toegepast om een informatief signaal af te geven over één of meer technische grootheden (beweging, gas, temperatuur, druk enz.)
- Het poortje bij winkeldeur bevat een nieuw type detector.
- (elektronica) demodulator
- de kristalontvanger had als detector een loodkristal
1. detector
- Het woord detector staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "detector" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "detector" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ detector op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- de·tec·tor
enkelvoud | meervoud |
---|---|
detector | detectores |
detector m
- detector in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española