verlossen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van verlossen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verlossen | te verlossen | ||||||||
toekomend | zullen verlossen | te zullen verlossen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verlost | te hebben verlost | ||||||||
toekomend | verlost zullen hebben | verlost te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verlossend | verlost | ev. verlos |
mv. verouderd verlost |
verlosse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verlos | verlost | verlost | verlost | verlost | verlossen | verlossen | verlossen | |||
verleden (o.v.t.) | verloste | verloste | verloste | verloste | verloste | verlosten | verlosten | verlosten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verlossen | zult/zal verlossen | zult/zal verlossen | zult verlossen | zal verlossen | zullen verlossen | zullen verlossen | zullen verlossen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verlossen | zou verlossen | zou(dt) verlossen | zoudt verlossen | zou verlossen | zouden verlossen | zouden verlossen | zouden verlossen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verlost | hebt verlost | hebt/heeft verlost | hebt verlost | heeft verlost | hebben verlost | hebben verlost | hebben verlost | |||
verleden (v.v.t.) | had verlost | had verlost | had verlost | hadt verlost | had verlost | hadden verlost | hadden verlost | hadden verlost | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verlost hebben | zal/zult verlost hebben | zult/zal verlost hebben | zult verlost hebben | zal verlost hebben | zullen verlost hebben | zullen verlost hebben | zullen verlost hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verlost hebben | zou verlost hebben | zou/zoudt verlost hebben | zoudt verlost hebben | zou verlost hebben | zouden verlost hebben | zouden verlost hebben | zouden verlost hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verlost worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verlost | er is verlost | |||||||||
verleden | er werd verlost | er was verlost | |||||||||
toekomend | er zal verlost worden | er zal verlost zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verlost worden | er zou verlost zijn | |||||||||
lijdende vorm verlost worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verlost worden | verlost te worden | ||||||||
toekomend | verlost zullen worden | verlost te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verlost zijn | verlost te zijn | ||||||||
toekomend | verlost zullen zijn | verlost te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verlost | wordt verlost | wordt verlost | wordt verlost | wordt verlost | worden verlost | worden verlost | worden verlost | |||
verleden (o.v.t.) | werd verlost | werd verlost | werd verlost | werdt verlost | werd verlost | werden verlost | werden verlost | werden verlost | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verlost worden | zult verlost worden | zult verlost worden | zult verlost worden | zal verlost worden | zullen verlost worden | zullen verlost worden | zullen verlost worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verlost worden | zou verlost worden | zou/zoudt verlost worden | zoudt verlost worden | zou verlost worden | zouden verlost worden | zouden verlost worden | zouden verlost worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verlost | bent verlost | bent/is verlost | zijt verlost | is verlost | zijn verlost | zijn verlost | zijn verlost | |||
verleden (v.v.t.) | was verlost | was verlost | was verlost | waart verlost | was verlost | waren verlost | waren verlost | waren verlost | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verlost zijn | zult verlost zijn | zult verlost zijn | zult verlost zijn | zal verlost zijn | zullen verlost zijn | zullen verlost zijn | zullen verlost zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verlost zijn | zou verlost zijn | zou/zoudt verlost zijn | zoudt verlost zijn | zou verlost zijn | zouden verlost zijn | zouden verlost zijn | zouden verlost zijn |