sukkel
Uiterlijk
- suk·kel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sukkel | sukkels |
verkleinwoord | sukkeltje | sukkeltjes |
de sukkel m
- (scheldwoord) dom, onhandig persoon
- Wat ben je toch een sukkel!
1. dom, onhandig persoon
vervoeging van |
---|
sukkelen |
sukkel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sukkelen
- Ik sukkel.
- gebiedende wijs van sukkelen
- Sukkel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sukkelen
- Sukkel je?
- Het woord sukkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sukkel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be