haten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van haten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		haten			te haten
onvoltooid	toekomend		zullen haten			te zullen haten
voltooid	tegenwoordig		hebben gehaat			te hebben gehaat
voltooid	toekomend		gehaat zullen hebben			gehaat te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	hatend		gehaat			ev. haat	mv. verouderd haat	hate
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	haat	haat	haat	haat	haat	haten	haten	haten
verleden (o.v.t.)	haatte	haatte	haatte	haatte	haatte	haatten	haatten	haatten
toekomend (o.t.t.t.)	zal haten	zult/zal haten	zult/zal haten	zult haten	zal haten	zullen haten	zullen haten	zullen haten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou haten	zou haten	zou(dt) haten	zoudt haten	zou haten	zouden haten	zouden haten	zouden haten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gehaat	hebt gehaat	hebt/heeft gehaat	hebt gehaat	heeft gehaat	hebben gehaat	hebben gehaat	hebben gehaat
verleden (v.v.t.)	had gehaat	had gehaat	had gehaat	hadt gehaat	had gehaat	hadden gehaat	hadden gehaat	hadden gehaat
toekomend (v.t.t.t.)	zal gehaat hebben	zal/zult gehaat hebben	zult/zal gehaat hebben	zult gehaat hebben	zal gehaat hebben	zullen gehaat hebben	zullen gehaat hebben	zullen gehaat hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gehaat hebben	zou gehaat hebben	zou/zoudt gehaat hebben	zoudt gehaat hebben	zou gehaat hebben	zouden gehaat hebben	zouden gehaat hebben	zouden gehaat hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gehaat worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gehaat				er is gehaat
verleden	er werd gehaat				er was gehaat
toekomend	er zal gehaat worden				er zal gehaat zijn
voorwaardelijk	er zou gehaat worden				er zou gehaat zijn
lijdende vorm gehaat worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gehaat worden			gehaat te worden
onvoltooid	toekomend		gehaat zullen worden			gehaat te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gehaat zijn			gehaat te zijn
voltooid	toekomend		gehaat zullen zijn			gehaat te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gehaat	wordt gehaat	wordt gehaat	wordt gehaat	wordt gehaat	worden gehaat	worden gehaat	worden gehaat
verleden (o.v.t.)	werd gehaat	werd gehaat	werd gehaat	werdt gehaat	werd gehaat	werden gehaat	werden gehaat	werden gehaat
toekomend (o.t.t.t.)	zal gehaat worden	zult gehaat worden	zult gehaat worden	zult gehaat worden	zal gehaat worden	zullen gehaat worden	zullen gehaat worden	zullen gehaat worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gehaat worden	zou gehaat worden	zou/zoudt gehaat worden	zoudt gehaat worden	zou gehaat worden	zouden gehaat worden	zouden gehaat worden	zouden gehaat worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gehaat	bent gehaat	bent/is gehaat	zijt gehaat	is gehaat	zijn gehaat	zijn gehaat	zijn gehaat
verleden (v.v.t.)	was gehaat	was gehaat	was gehaat	waart gehaat	was gehaat	waren gehaat	waren gehaat	waren gehaat
toekomend (v.t.t.t.)	zal gehaat zijn	zult gehaat zijn	zult gehaat zijn	zult gehaat zijn	zal gehaat zijn	zullen gehaat zijn	zullen gehaat zijn	zullen gehaat zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gehaat zijn	zou gehaat zijn	zou/zoudt gehaat zijn	zoudt gehaat zijn	zou gehaat zijn	zouden gehaat zijn	zouden gehaat zijn	zouden gehaat zijn