huisdier
Uiterlijk
- huis·dier
- samenstelling van huis en dier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisdier | huisdieren |
verkleinwoord | huisdiertje | huisdiertjes |
het huisdier o
- (dierkunde) een dier dat in het huis of om het huis woont en leeft
- De buren hebben een hond als huisdier.
1. een dier dat in het huis of om het huis woont en leeft
|
- Het woord huisdier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huisdier" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Dierkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %