gesis
- ge·sis
- naamwoord van handeling sissen met het voorvoegsel ge-[1]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | gesis | |
| verkleinwoord |
het gesis o
- het aanhoudend een sissend geluid maken
- ,,Mijn collega stond op een ladder en ik gaf hem dingen aan. Opeens hoorden we gesis. Ik keek achterom en ineens was er allemaal zand en boem. Er kwam een enorme steekvlam uit de grond", vertelde een van de twee aan AT5. [2]
- Het gesis en gefluit van de stoomloc zorgde voor veel plezier bij de jonge kinderen, maar ook bij een meneer op leeftijd, die halverwege van de ene op de andere trein overstapte, omdat ‘ik graag met stoom wil rijden en ik koop zo meteen wel een extra kaartje...’ Voor 3Maaike, de stoomloc uit 1913, maakte de extra passagier geen verschil. Hij trok de wagons met gemak door het frisgroene bos. [3]
- Het woord gesis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gesis" herkend door:
| 75 % | van de Nederlanders; |
| 63 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Naz Taha 10-03-18 Klusjesmannen in Amsterdam omver geblazen door gigantische steekvlam
- ↑ Tubantia Ronald Vrugteman 10-05-18 Rijssens Leemspoor is mooi op stoom
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
