excuus
Uiterlijk
- ex·cuus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verontschuldiging’ voor het eerst aangetroffen in 1546 [1]
- van het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | excuus | excuses |
verkleinwoord | excuusje | excuusjes |
het excuus o
- het spijt uiten dat je iets fout gedaan hebt
- ▸ ` Mijn excuses dat ik mijn nieuwsgierigheid niet kan bedwingen,' zei hij, 'maar zou ik u mogen vragen waar u vandaan komt?'[3]
- de reden dat je iets fout hebt gedaan zonder er de verantwoordelijkheid voor te willen dragen
- [1] verontschuldiging
- [2] voorwendsel, smoes, dekmantel, vrijbrief, alibi
- [1] verschoning
1. de verontschuldiging
- Het woord excuus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "excuus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "excuus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ excuus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be