drie

Telwoord (nl)
0	1	2	3	4	5	6	7	8	9
10	11	12	13	14	15	16	17	18	19
20	21	22	23	24	25	26	27	28	29
30	31	32	33	34	35	36	37	38	39
40	41	42	43	44	45	46	47	48	49
50	51	52	53	54	55	56	57	58	59
60	61	62	63	64	65	66	67	68	69
70	71	72	73	74	75	76	77	78	79
80	81	82	83	84	85	86	87	88	89
90	91	92	93	94	95	96	97	98	99
100	200	300	400	500	600	700	800	900	1000
106	109	1012	1015	1018	1021	1024	1027	1030	1033
1036	1039	1042	1045	1048	1051	1054	1057	1060	1063
1066	1069	1072	1075	1099	10100	10120	10303	103003	∞

• Geluid:  drie    (hulp, bestand)
• IPA: / dri / (1 lettergreep)

• drie

• erfwoord via Middelnederlands drie van Oudnederlands thrī, in de betekenis van ‘telwoord’ voor het eerst aangetroffen in 820 ^[1][2][3]

drie

1. "3", het getal tussen twee en vier
   1. om een hoeveelheid aan te geven

      • De totale kosten bedragen drie euro en zevenendertig cent. 

      ▸ Een man die afgelopen weekend drie kinderen uit de zee bij het Noord-Hollandse Julianadorp wilde redden, raakte zelf vermist.^[4]

   2. om een plaats in een volgorde aan te geven

      • Het juiste antwoord op opgave drie is "42". 

• 3 (decimaal)
• 11 (binair)
• 3 (hexadecimaal)
• III (Romeins)

• drieën (oude verbogen vorm na sommige voorzetsels)
• gedrieën
• alle drie

bijwoord

• drie uur
• driehoog
• driemaal
• driewerf
• een-twee-drie
• halfdrie

rangtelwoord

• derde, derden

• Drie keer niks

• Een meisje van drie kruisjes

• Het iemand in drieën geven iets te doen

• Het iemand in drieën zetten iets te doen

• Niet tot drie kunnen tellen

• Op drie haartjes staan

• Wel wis en drie!

• Alle goede dingen bestaan in drieën/uit drie

• tripleren

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	drie	drieën
verkleinwoord	drietje	drietjes

de drie v / m

1. het cijfer 3

   • De drie op zijn shirt was nauwelijks meer te zien. 

2. dat wat in een (rang)ordening met 3 is aangeduid

   • Het is weer de drie die het niet doet, kunnen we die niet simpel vervangen? 
   • Hij had veel onvoldoendes, drie vijven en een drie.  

de drie mv

1. groep van 3 eenheden

   • Die drie zijn natuurlijk blij, maar laten we ook denken aan het verdriet van de vier die zijn afgewezen. 
   • Zullen we met ons drietjes op reis gaan? 

• dier

• Het woord drie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "drie" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.[5]

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• geluid

Telwoord (afr)
0
1	11	10	100	103
2	12	20	200	106
3	13	30	300	109
4	14	40	400
5	15	50	500
6	16	60	600
7	17	70	700
8	18	80	800
9	19	90	900

drie

1. drie

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	drie	drieë

drie

1. (sport) try (rugby)

   «Bonuspunte [word] toegeken vir 'n span wat vier of meer drieë gedruk het in een wedstryd,...»

   Er worden bonuspunten toegekend aan een ploeg die vier of meer try's gedrukt heeft in een wedstrijd.

• Afgeleid van het Angelsaksische drȳġe

drie

1. droog

draie drei dreie dri

drige driȝe driȝȝe dru

drue druie druiȝe druȝe

dry drye dryge dryȝe

• sere

• drien
• drought

• IPA: /driə/

• Afgeleid van het Oudnederlandse thrīe

drie

1. drie; het getal tussen de twee en de vier, in Arabische cijfers 3, in Romeinse cijfers III

• dri

• Vroegmiddelnederlands Woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal

• Afgeleid van het Middelnederduitse drê / drî

drie

1. drie; het getal tussen de twee en de vier, in Arabische cijfers 3, in Romeinse cijfers III

• drai
• dree
• drei
• dreu
• drij

• getal

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• Afgeleid van het Middelnederlandse drie

drie

1. drie; het getal tussen de twee en de vier, in Arabische cijfers 3, in Romeinse cijfers III