[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

auditor

Uit WikiWoordenboek
  • au·di·tor
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toehoorder’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Engels of van het Latijnse audire (horen) met het achtervoegsel -or [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord auditor auditoren
auditors
verkleinwoord - -

de auditorm

  1. toehoorder, iemand die lessen volgt maar geen examen aflegt
  2. (beroep) uitvoerende van een audit, een controleur van een bedrijf zoals een accountant etc.
94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
auditor auditores

auditor m

  1. (beroep) accountant, boekhouder


  • IPA: /aʊ̯dɪtɔr/
  • au·di·tor

auditor mbezield

  1. (beroep) auditor; uitvoerende van een audit, een controleur van een bedrijf zoals een accountant etc.
  2. (verouderd)(beroep) militaire rechter; een militaire officier dienend in het Oostenrijk-Hongaarse leger