[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

over

Uit WikiWoordenboek
  • over
  • In de betekenis van ‘voorzetsel’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: over
Oudnederlands: over, ouir
Germaans: *uber
Indo-Europees: *upér, *supér
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: over (Angelsaksisch: ofer), Duits: ober, über, (Oudhoogduits: obar, ubiri), Fries: oer (Oudfries: over)
Noord: Zweeds: över, (Oudnoords: yfir), IJslands: yfir, Faeröers: yvir
Oost: Gotisch: ufar
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     over  
 persoonlijk     erover  
aanwijz.   nabij     hierover  
  veraf     daarover  
  vragend/betrekk.     waarover  


over

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord.
    • Het bad liep over. 
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
    • Die bal ging er niet over. 
  3. voorbij, gedaan
    • Hun vriendschap was voorgoed over. 
    • Het duurde zeer lang tot zijn kater over was. 
  4. nog resterend
    • Hoeveel voedsel is er nog over? 
    • De kledij die over was van de uitverkoop, werd aan goede doelen geschonken. 
  5. meer dan nodig, ook als versterkend voorvoegsel
    • Ze hadden kansen te over, maar toch verloren ze. 
    • De oorzaak was overduidelijk. 
[2] De hond springt over de hindernis.

over

  1. wat betreft
    • Ik schrijf een boek over mijn leven. 
    • Hij vertelt een zeer interessant verhaal over zijn avonturen. 
  2. op of langs de oppervlakte van
    • De maaidorser rijdt over de akker. 
    • De kat loopt over het muurtje. 
  3. na verloop van
    • Over twee maand wordt ze zestien jaar. 
    • Deze yoghurt wordt over drie dagen slecht. 
  4. via, langs
    • Ik rijd over Luxemburg naar de Alpen. 
    • Als men naar Marseille wil, moet men over Lyon. 
  5. naar de andere kant van, over een grens heen
    • De losgeslagen hond sprong over het hek. 
    • Om de overkant te bereiken moet men over die brug heen. 
    • De reis over het meer duurt slechts enkele tientallen minuten. 
  6. meer dan
    • Zij is ver over de dertig jaar oud. 
    • Vele basketbalspelers zijn over de twee meter lang. 
  • [3] over tien seconden, over een kwartier, over twee uur, over drie dagen, over vier weken, over vijf maanden, over zes jaar, over een eeuw
  • [5] als er een schaap over de dam is, volgen er meer
    als er de eerste stap is gezet is het voor een ander niet moeilijk meer om die ook te maken en volgt de rest vanzelf
  • [1] als men over de duivel spreekt, dan trapt men hem op zijn staart
    het over iemand hebben en die dan plots tegen het lijf lopen, of iets gebeurt terwijl je het er net over had
  • [2] er kan geen luis over zijn lever lopen of hij reageert
    hij is lichtgeraakt
  • [2] Gods water over Gods akker laten lopen
    geen voorzorgsmaatregelen nemen, maar alles laten komen zoals het komt
  • [2] hem loopt een luis over de lever
    hij wordt boos
  • [2] het leven gaat niet altijd over rozen
    het is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers
  • komt men over de hond, dan komt men ook wel over de staart
    als men het moeilijkste gehad heeft is de rest eenvoudiger te doen
  • [5] waar het hart vol van is, loopt de mond van over
    je wil veel praten over wat je bezighoudt
  • [5] waar het hart vol van is, vloeit de mond van over
    je wil veel praten over wat je bezighoudt
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


over

  1. over, overheen

over

  1. voorbij
    «The war is over
    De oorlog is voorbij.


over

  1. over


  • o·ver
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord yfir
Naar frequentie 103

over

  1. boven
    «Jeg bor i etasjen over
    Ik woon boven.
  2. over

over

  1. boven
    «Skiltet henger over døra.»
    Het bord hangt boven de deur.
    «Bygda ligger 500 meter over havet.»
    Het dorp ligt op 500 meter boven de zeespiegel.
  2. over [6] (tijdelijk)
    «Jeg har over 14 års erfaring som diskjockey.»
    Ik heb over veertien jaar ervaring als een diskjockey.
  • prikken over i-en
    het puntje op de i


  • o·ver
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord yfir

over

  1. boven
  2. over [6] (tijdelijk)

over

  1. boven
    «Han bur to etasjar over meg.»
    Hij woont twee verdiepingen boven mij.
    «Temperaturen er over 20 °.»
    De temperatuur is boven de 20 graden.
  2. over


over

  1. over