overbodig
Uiterlijk
- over·bo·dig
- In de betekenis van ‘overtollig’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1]
- Samenstellende afleiding van over en bod met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | overbodig | overbodiger | overbodigst |
verbogen | overbodige | overbodigere | overbodigste |
partitief | overbodigs | overbodigers | - |
overbodig
- niet of niet langer nodig
- Daarmee is die procedure alleen maar overbodiger geworden.
- ▸ Ik wilde van veel overbodige spullen af.[3]
- Het woord overbodig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overbodig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "overbodig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ overbodig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be