[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

bol

Uit WikiWoordenboek
[2] wereldbol
  • bol
  • In de betekenis van ‘rond voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in 1280 [1]
  • [6] Herkomst: Bargoens [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bol bollen
verkleinwoord bolletje bolletjes

bol m

  1. (wiskunde) (o.a. stereometrie) driedimensionaal lichaam, begrensd door een gebogen oppervlak waarvan alle punten even ver verwijderd zijn van het middelpunt, sfeer
  2. min of meer rond voorwerp
    • Bovenop de mast was een bol bevestigd, waarop je moest proberen te blijven staan. 
  3. (biologie) bolvormig, vlezig, onderaards plantendeel in schubben of rokken opgehoopt waar gestopt in de grond een plant uit groeit, bloembol
    • De bollen moesten in oktober in de grond geplaatst worden. 
  4. (spreektaal) (informeel) een hoofd
    • Hoe haal je het in je bol om die kast weg te geven! 
  5. rond brood met bolle bovenkant
    • Kun jij even wat volkoren bolletjes bij de bakker halen? 
  6. v/m (Jiddisch-Hebreeuws) heer, baas
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bol boller bolst
verbogen bolle bollere bolste
partitief bols bollers -

bol

  1. een glooiende uitstulping in een oppervlak vormend
    • Bolle wangen. 
  • (om een zeil) bol staan
vervoeging van
bollen

bol

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bollen
    • Ik bol. 
  2. gebiedende wijs van bollen
    • Bol! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bollen
    • Bol je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


bol m

  1. (spreektaal) geluk, mazzel
    «J’ai eu du bol, un peu plus et je ratais l’avion.»
    Ik heb gemazzeld, iets later en ik had het vliegtuig gemist.
    «Pas de bol
    Da's pech hebben! [1]