zuur
- zuur
- In de betekenis van ‘wrang’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1130 [1]
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zuur | zuren |
verkleinwoord | zuurtje | zuurtjes |
het zuur o
- vloeistof, die een verhoogde concentratie waterstofionen bevat
- (kookkunst) gebruikt om voedsel te conserveren of een kenmerkende smaak te geven
- (scheikunde) een chemische stof die in water opgelost in staat is waterstofionen af te splitsen: arrheniuszuur
- (scheikunde) een molecuul of ion dat in staat is waterstofionen af te splitsen: brønstedzuur
- (scheikunde) een molecuul of ion dat in staat is een elektronpaar te accepteren: lewiszuur
- het ~ hebben: aan pyrosis lijden
- (geologie) felsisch (verouderd)
- (figuurlijk) onprettige gewaarwording
- ▸ De hemel van de zomer verjaagt het zuur van de stad, zong Charles Trenet al: 'Wij zijn gelukkig, Route Nationale 7.'[3]
- (figuurlijk) negatieve stemming door eerdere teleurstelling
|
- Eerst het zuur en dan het zoet
[7] pas na vervelende maatregelen volgen plezierige besluiten
- Zuur opbreken
ergens mee in moeilijkheden komen (later)
- Zuur zijn
Stoett-2671 [4]
- De druiven zijn zuur
iets zeggen niet erg te vinden maar er eigenlijk het tegenovergestelde van denken
- Het zuur hebben
Stoett-2672 [5]
1. zure vloeistof
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zuur | zuurder | zuurst |
verbogen | zure | zuurdere | zuurste |
partitief | zuurs | zuurders | - |
zuur
- (voeding), (drinken) een smaak hebbend zoals van citroensap of azijn
- Hij eet de zuurste appelen.
- (figuurlijk) onaangenaam, onprettig, naar, vervelend
- De gemiste strafschop maakte de nederlaag extra zuur.
- En dat is heel erg zuur voor deze regio. [6]
- (figuurlijk) merkbaar negatief gestemd, bijv. als gevolg van een eerdere teleurstelling
- Hij vroeg zuur of ze ditmaal op tijd dacht te komen.
- (alle bet.) wrang
- [2] bezuren
- [2] zuurverdiend
- door de zure appel heen bijten
[1] iets doen hoewel men er erg tegenop ziet
- een schip met zure appels zijn/komen
[1] iemand begint bijna met huilen ofwel: het naderen van een zware bui
- het leven zuur maken
[2] voortdurend kwellen
- iets gaat/zal iemand zuur opbreken
[2] iets gaat/zal iemand ernstige problemen bezorgen
- zuur kijken
[3] er ontevreden uitzien
- dan ben je zuur
[3] dan heb je spijt
- De druiven zijn zuur.
[1] wat iemand niet kan bereiken, vindt hij daarom bij nader inzien ook niet meer aantrekkelijk
- Verwijst naar een fabel van Aesopus.
1. een smaak hebbend zoals van citroensap of azijn
vervoeging van |
---|
zuren |
zuur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuren
- Ik zuur.
- gebiedende wijs van zuren
- Zuur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuren
- Zuur je?
- Het woord zuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zuur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zuur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Tubantia Arjan te Bogt 20-05-19 4 miljoen euro minder per jaar voor Saxion: ‘Onbegrijpelijk’
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be