zetten
- zet·ten
- In de betekenis van ‘plaatsen, doen zitten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901.[1]
- erfwoord: Middelnederlands setten, uit Oudnederlands settan, ontwikkeld uit Oergermaans *satjan- ‘doen zitten’, causatief van *sitjan- ‘zitten’, waarvoor zie zitten. Evenals Nederduits setten, Duits setzen en Fries sette.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zetten |
zette |
gezet |
zwak -t | volledig |
zetten
- overgankelijk op een bepaalde wijze schikken, geplaatst
- ▸ Ze reageerden alsof ik halverwege de wedstrijd een derde doel in het veld had gezet.[2]
- overgankelijk (m.b.t. koffie of thee) bereiden, klaarmaken
- overgankelijk iets neerschrijven
- Hij zette zijn handtekening onder het document.
- overgankelijk vastzetten
- wederkerend, (België) plaatsnemen, gaan zitten
- overgankelijk (oude ambacht bij het ontstaan van de boekdrukkunst) letters naast elkaar plaatsen zodat meerdere afdrukken van een document gemaakt kunnen worden
|
- [1] op individueel regime zettenafgezonderd opsluiten
- [1] overeind zettenoprichten
|
aan de kant zetten
|
iemand in de bloemetjes zetten
|
klem zetten
|
op individueel regime zetten
|
de zetten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zet
- Het woord zetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zetten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zetten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be