[go: up one dir, main page]

 
zotskolf
  • zots·kolf
enkelvoud meervoud
naamwoord zotskolf zotskolven
verkleinwoord

de zotskolfv / m

  1. de staf of scepter van een nar
     Links de stad, rechts 't sluwe hof dat ik diende, kruipend in het stof, mijn zotskap tingelend, mijn zotskolf hoog.[2]
13 % van de Nederlanders;
19 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink  Weblink bron “De barse bard van de Laaglandse hymnen” (10 maart 2015), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020  Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be