rozen
- ro·zen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rozen | |
verkleinwoord |
de rozen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord roos
- meervoudsvorm als officiële benaming (bloemplanten) een geslacht Rosa bloemplanten die tot de rozenfamilie (Rosaceae ) behoren. Het geslacht telt in het wild ongeveer 300 soorten. Daarnaast zijn er vele veredelde vormen (cultivars). De botanisch geziene schijnvrucht van de roos heet rozenbottel
- [2] behaarde struweelroos, beklierde heggenroos, berijpte viltroos, hondsroos, kale struweelroos, rimpelroos, schijnviltroos, stijlroos
- bastaardklaproos, bergroos, bleke klaproos, bosroos, bultkroos, Chinese roos, donzige klaproos, doorschijnend sterrenkroos, drietallig glaskroos, duinroos, dwergkroos, eendenkroos, gekield sterrenkroos, Gelderse roos, gesteeld glaskroos, gesteeld sterrenkroos, gevleugeld sterrenkroos, gewone alpenroos, gewoon sterrenkroos, grote klaproos, haaksterrenkroos, heggenroos, kaneelroos, kastanjeroos, kerstroos, klaproos, klein glaskroos, klein kroos, klein sterrenkroos, kleinbloemige roos, knopkroos, kraagroos, lenteroos, oosterse klaproos, puntkroos, rond sterrenkroos, ruige klaproos, schijnheggenroos, schijnhondsroos, schijnkraagroos, sterrenkroos, stokroos, stomphoekig sterrenkroos, veelbloemige roos, veelwortelig kroos, viltroos, wigbladige roos, woestijnroos, wortelloos kroos
- antiroosshampoo, bruine rozenmineermot, gestekelde rozengalwesp, gewone rozenluis, gewone rozenzandbij, roosachtig, roosappel, Roosbeek, roosbeen, roosbloemige, roosbout, Roosdaal, roosendaal, roosgewijs, rooshalsbandwants, rooskaneel, rooskleur, rooskleurig, roosmarijn, roosnagel, roospoeder, roosshampoo, roosvel, roosvenster, roosvingerig, roosvormig, rooswater, rooswinkel, Rosenberg, rozebloem, rozegekleurd, rozekam, rozekleurig, rozelaar, rozenactie, rozenaftreksel, rozenappel, rozenazijn, rozenbalsem, rozenbed, rozenbij, rozenblaad, rozenblaadje, rozenblaasmijnmot, rozenblad, rozenbladroller, rozenbloesem, rozenblos, rozenboktor, rozenboog, rozenboogbladroller, rozenboom, rozenboor, rozenborder, rozenbottel, rozenbout, Rozenburg, Rozendaal, rozendoorn, rozenfamilie, rozenfeest, rozengaard, rozengal, rozengalwesp, rozengeest, rozengeranium, rozengeur, rozengeurig, rozengloed, rozenglycerine, Rozengracht, rozenhaag, rozenhermelijnbladroller, rozenhoedje, rozenhof, rozenhoning, rozenhout, rozenhouten, rozenjaar, rozenkaak, rozenkam, rozenkever, rozenkevertje, rozenkleur, rozenkleurig, rozenknol, rozenknop, rozenkokermot, rozenkrans, rozenkransje, rozenkruiser, rozenkweker, rozenkwekerij, rozenland, rozenlaurier, rozenlikeur, rozenluis, rozenmaagd, rozenmaand, rozenmetaal, rozenmineermot, rozenmoeheid, rozenmond, rozenmos, rozenmotief, rozennobel, rozenogen, rozenolie, rozenoor, rozenoorlog, rozenpark, rozenperk, rozenpommade, rozenprieel, rozenrood, rozenschaar, rozenscheutboorder, rozensjorring, rozensnoer, rozenspanner, rozenspons, rozenspreeuw, rozenstaal, rozenstam, rozenstek, rozensteker, rozenstok, rozenstreepzaad, rozenstruik, rozentak, rozenteelt, rozentheater, rozenthee, rozentijd, rozentint, rozentuin, rozenvedermot, rozenvetkruid, rozenvinger, rozenvingerig, rozenvlekmot, rozenvloei, rozenvreter, rozenwaas, rozenwang, rozenwater, rozenwied, rozenzaad, rozenzalf, rozenzandbij, rozenzeep, rozenzondag, rozeoor, rozig, valse rozenzandbij, zwarte rozenbladroller
- Het woord rozen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rozen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be