pashouder
- pas·hou·der
- samenstelling van pas en houder [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pashouder | pashouders |
verkleinwoord | pashoudertje | pashoudertjes |
de pashouder m
- bezitter van een pas of pasje
- etui voor (bank)pasjes, credit-cards etc.
- [1] mannelijke vorm van pashoudster
- Het woord pashouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pashouder" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be