[go: up one dir, main page]

  • par·le·men·ta·ri·er
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lid van het parlement’ voor het eerst aangetroffen in 1924 [1]
  • Afgeleid uit het Duits (van parlement) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord parlementariër parlementariërs
verkleinwoord parlementariërtje parlementariërtjes

de parlementariërm

  1. (politiek) iemand die door middel van verkiezingen is verkozen om de bevolking van een land te vertegenwoordigen in het parlement
    • De Duitse parlementariërs stemmen komende donderdag over het wetsvoorstel. 
98 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]