po
Niet te verwarren met: Po |
- po
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kamerpot voor kinderen om hun behoefte op te doen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1929 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | po | po's |
verkleinwoord | pootje | pootjes |
de po m
- een pot, meestal uit kunststof of eertijds geëmailleerd ijzer, waar men zijn behoefte in kan doen
1. een pot, meestal uit kunststof of eertijds geëmailleerd ijzer, waar men zijn behoefte in kan doen
- Het woord po staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "po" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "po" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
po
- IPA: /pɔː/, /pau̯(ə)/, /pɛː/, /paː/
- po
po
- IPA: /pɨ/, /pɛ
- po
- erfwoord Ontwikkeld uit Proto-Slavisch *po
po
- po
- erfwoord Ontwikkeld uit Proto-Slavisch *po
- po
- erfwoord Ontwikkeld uit Proto-Slavisch *po
po
- tijdens, over, gedurende
- tot; het punt dat benaderd wordt; zodra dit punt bereikt wordt eindigt de actie
- voor; eerder in volgorde
po
- IPA: /po/
- po
po
- po
- [A] erfwoord Ontwikkeld uit Proto-Slavisch *po, via het Oudtsjechisch po
- [B] erfwoord Ontwikkeld uit Proto-Slavisch *po, via het Oudtsjechisch po
- [C] Afgeleid van het zelfstandige naamwoord pondělí
po [A] + accusatief
- tijdens, over, gedurende
- «Navštěvoval je po několik let.»
- Hij bezocht hun over een aantal jaar.
- «Navštěvoval je po několik let.»
- tot; het punt dat benaderd wordt; zodra dit punt bereikt wordt eindigt de actie
- «Mám toho po krk.»
- Ik heb het tot aan mijn nek.
- «Mám toho po krk.»
- během
- –
po [B] + locatief
- voor; eerder in volgorde
- «Šli jeden po druhém.»
- Ze gingen één voor één.
- «Šli jeden po druhém.»
- in
- «Seděl po směru jízdy.»
- Hij zat (met zijn gezicht) in de rijrichting.
- «Seděl po směru jízdy.»
- door
- «Chodil po městě sem a tam.»
- Hij liep door de stad heen en weer.
- «Chodil po městě sem a tam.»
- op, naar
- «Hodil po mně vyčítavý pohled.»
- Hij wierp een verwijtende blik naar mij.
- «Hodil po mně vyčítavý pohled.»
- per
po [C]
- (tijdrekening), (dag) ma., maandag; de eerste dag van de werkweek
po