[go: up one dir, main page]

  • stijl
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wijze van uitdrukken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1393 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verticale paal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1284 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord stijl stijlen
verkleinwoord stijltje stijltjes

de stijlm

  1. wijze waarop men iets doet
    • De samenwerking was succesvol en moet in dezelfde stijl worden voortgezet. 
     In het Palais des Bonbons et du Nougat in Montélimar is met klassieke auto's een file opgesteld. In Pouilly-sur-Loire staat Les 200 Bornes, een pompstation annex hotel-restaurant in oude stijl.[2]
     De boeken hebben één ding gemeen: je zou ‘enorm veel missen als je ze in de originele taal zou lezen, in ieder geval de uitzonderlijk eigen stijl waarin ze geschreven zijn’.[3]
  2. post, spijl
  3. (beschrijvende plantkunde) buisvormige, middelste gedeelte van de stamper
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. 1,0 1,1 "stijl" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Bronlink  Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  3. Bronlink  Weblink bron
    Emilia Menkveld
    “Vijf Nederlandse vertalers maken kans op Filterprijs 2020” (13 maart 2020), de Volkskrant
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020  Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be