sportinstructeur
- sport·in·struc·teur
- samenstelling van sport zn en instructeur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sportinstructeur | sportinstructeurs |
verkleinwoord |
de sportinstructeur m
- (sport) (beroep) persoon die mensen leert hoe men een bepaalde sport moet beoefenen; persoon die mensen traint in een sport
- ▸ Sunanda is niet de enige die zelfverdedigingslessen neemt, want volgens sportinstructeur Ankur Sharma is het aantal aanmeldingen met 40 procent gestegen. Het gaat voornamelijk om vrouwen tussen de 18 en 35 jaar oud. De zelfverdedigingslessen worden ook aangevraagd door bedrijven waar veel vrouwen 's avonds werken.[1]
- ▸ "Ik heb dit gedaan voor land en volk", zegt hij tegen de rechter. "Ik wist niet dat er zoveel zou gebeuren. Bouterse en ik waren vrienden, vanaf hij terug was in Suriname. Hij was sportinstructeur en ik deed mijn best dus ik viel op."[2]
- Het woord sportinstructeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Indiase vrouwen beschermen zichzelf” (Dinsdag 22 januari 2013, 18:27), NOS
- ↑ Weblink bron “Hennah Draaibaar” (Zaterdag 8 mei 2010, 23:58), NOS