levenswijsheid
- le·vens·wijs·heid
- samenstelling van leven zn en wijsheid zn met het invoegsel -s- [1]
- afgeleid van levenswijs met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | levenswijsheid | levenswijsheden |
verkleinwoord |
- de kunst om in alle levensomstandigheden juist te oordelen en te handelen
- ▸ Leef voor jezelf en vermijd deze twee kwaden, daaruit bestaat mijn levenswijsheid nu.[3]
- ▸ Toen Boudewijn in 1993 plotseling overleed op 62-jarige leeftijd, ging de troon echter aan de 33-jarige Filip voorbij. Zijn vader werd geschikter geacht. Hij beschikte over de levenswijsheid en het zelfvertrouwen waar het Filip aan ontbrak.[4]
- iets wat getuigt dat men de kunst om goed te leven beheerst
1. de kunst om in alle levensomstandigheden juist te oordelen en te handelen
- Het woord levenswijsheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ levenswijsheid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “Filip, de nieuwe koning van België” (21-07-2013), NOS