logica
- lo·gi·ca
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘leer van de wetten van het denken’ voor het eerst aangetroffen in 1500 [1]
- afgeleid van het Griekse 'logikè' ([de rede betreffend]) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | logica | logica's |
verkleinwoord |
de logica v
- (filosofie), (wiskunde) tak van de wetenschap die zich bezighoudt met de formele regels van het denken, traditioneel als onderdeel van de filosofie maar ook wel van de wiskunde
- businesslogica, defaultlogica, marktlogica, metalogica, predicatenlogica, propositielogica, structuurlogica,tijdslogica, oorlogslogicavrouwenlogica, winstlogica
1.
- Het woord logica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "logica" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "logica" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ logica op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- lo·gi·ca
enkelvoud | meervoud |
---|---|
logica | logiche |
logica v