[go: up one dir, main page]

  • oor·deel
  • In de betekenis van ‘mening’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van deel met het voorvoegsel oor- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord oordeel oordelen
verkleinwoord oordeeltje oordeeltjes

het oordeelo

  1. een mening, een opinie
  2. (juridisch) uitspraak van een rechtbank, vonnis
     Daarmee schuift het hof het oordeel over het werk van de inspectie door naar de bestuursrechter in Amsterdam, die op 20 januari uitspraak doet over de rechtmatigheid van het optreden van onderwijsminister Arie Slob in de Haga-zaak.[3]
     Het Universitair Medisch Centrum Groningen is teleurgesteld over het "onbegrijpelijke" besluit om niet tot vervolging over te gaan. Het UMCG somt de ernstige gevolgen van tabaksverslaving nog eens op en zegt dat het goed zou zijn geweest als de strafrechter een oordeel had gegeven over de rol van de tabakssector.[4]
vervoeging van
oordelen

oordeel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oordelen
    • Ik oordeel. 
  2. gebiedende wijs van oordelen
    • Oordeel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oordelen
    • Oordeel je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. "oordeel" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. oordeel op website: Etymologiebank.nl
  3. Bronlink  Weblink bron
    Tjerk Gaulthérie van Weezel en Rik Kuiper
    “Gerechtshof brandt vingers niet aan inspectierapport over Haga Lyceum” (24 december 2019), de Volkskrant
  4. Bronlink  Weblink bron “Ficq zet strijd tegen tabaksindustrie voort via gerechtshof” (22-02-2018), NOS
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020  Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
oordeel
geoordeel
volledig

oordeel

  1. oordelen