ingen
- in·gen
Naar frequentie | 72 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | ||
voornaamwoord | ingen | inga | intet | ingen |
ingen
- geen, geen enkel
- «Det har jeg ingen mening om.»
- Er heb ik geen mening over.
- «Det har jeg ingen mening om.»
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ingen |
ingen
- niemand
- «Ingen likte maten.»
- Niemand vond het eten goed.
- «Ingen likte maten.»
- in·gen
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | ||
voornaamwoord | ingen | inga | inkje | ingen |
ingen
- geen, geen enkel
- «Det har jeg ingen mening om.»
- Er heb ik geen mening over.
- «Det har jeg ingen mening om.»
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ingen |
ingen
- niemand
- «I eit halvt års tid brukte han nesten all fritida si på å skrive ein roman.»
- In een half jaar had hij bijna al zijn vrije tijd nodig om een roman te schrijven.
- «I eit halvt års tid brukte han nesten all fritida si på å skrive ein roman.»