heur
- heur
heur [2]
- haar
- Zij droeg een bloem in heur haar
- Het woord heur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onderwerp | voorwerp | onderwerp | voorwerp | |
1e persoon | (ik) k |
mie | wie | os |
2e persoon (informeel) |
doe | die | joe | joe |
2e persoon (formeel) |
joe | joe | joe | joe |
3e persoon (mannelijk) |
hai | hom | zai zie |
heur |
3e persoon (vrouwelijk) |
zai zie |
heur | ||
3e persoon (onzijdig) |
t | t |
heur
heur
- haar; bezit aanduidend door een 3e persoon vrouwelijk enkelvoud
heur
- haar; 3e persoon mannelijk datief en accusatief van zee
heur
- hoor; ter bevestiging, ontkenning, toestemming, instemming enz. tussen of na een uitspraak of mededeling
heur
- haar; bezit aanduidend door een 3e persoon vrouwelijk enkelvoud
heur
- haar; 3e persoon mannelijk datief en accusatief van zee
heur
- hoor; ter bevestiging, ontkenning, toestemming, instemming enz. tussen of na een uitspraak of mededeling