kroeg
- kroeg
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘herberg’ voor het eerst aangetroffen in 1586 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kroeg | kroegen |
verkleinwoord | kroegje | kroegjes |
- (horeca) publieke drinkgelegenheid
- Hij komt graag wat drinken in de kroeg.
- ▸ Ik was totaal weggeregend in mijn tentje en had het hele weekend een beetje verloren en verveeld voor me uit zitten kijken in een kroeg.[3]
1. publieke drinkgelegenheid
|
|
- Het woord kroeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kroeg" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kroeg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kroeg op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be