[go: up one dir, main page]

 
kaarsenstandaard in kerk
  • kaar·sen·stan·daard
enkelvoud meervoud
naamwoord kaarsenstandaard kaarsenstandaarden
kaarsenstandaards
verkleinwoord

de kaarsenstandaardm

  1. een houder waarin kaarsen kunnen staan als ze branden
    • De schrijver wijdt er de volgende passage aan: ‘Van het skelet hebben we nog een paar wervels, ten dele als bewijsmateriaal, ten dele om er later een kaarsenstandaard van te maken, verzameld, en op de terugtocht hebben we nog de schedel opgehaald en mee naar huis gesleept [...] zwaar rokende, om de lucht uit de neus te houden.’ [2] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kees Moeliker 14 augustus 2012