fruitverkoper
- fruit·ver·ko·per
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | fruitverkoper | fruitverkopers |
| verkleinwoord |
de fruitverkoper m
- (beroep) iemand die (op straat of op de markt) fruit verkoopt
- ▸ Er is overigens wel eten in Venezuela, maar dat is zo verschrikkelijk duur dat er maar weinigen zijn die het kunnen betalen, legt een fruitverkoper uit. Hij pakt een mooie groene avocado in zijn handpalm en zegt: "Kijk, deze kost hier vier kwartjes, maar in Venezuela wel 15 gulden (7,50 euro, red.). Daar moet ik een maand voor werken."[2]
- ▸ De wanhoopsdaad van Zorgui doet denken aan de zelfverbranding van een fruitverkoper, deze maand acht jaar geleden. Die daad ontketende de revolutie in Tunesië en omringende Arabische landen.[3]
1.iemand die (op straat of op de markt) fruit verkoopt
- Het woord fruitverkoper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron “Airco's, tv's en banden op de kade; voorraad voor Venezuela uit Curaçao” (23-12-2018), NOS
- ↑