doelpunt
- doel·punt
- samenstelling van doel en punt [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doelpunt | doelpunten |
verkleinwoord | doelpuntje | doelpuntjes |
het doelpunt o
- (sport) punt dat men bij spelen, met name voetbal, behaalt, wanneer de bal of een ander voorwerp waarmee gespeeld wordt, door het doelvlak van de tegenstander gaat
- ▸ Ergens in de tweede helft, vraag me niet welke minuut want jullie weten dat ik daar bijna nooit op let, maakte Nederland een doelpunt.[2]
- competitiedoelpunt, frommeldoelpunt, openingsdoelpunt, tegendoelpunt, thuisdoelpunt, velddoelpunt, werelddoelpunt
1.
vervoeging van |
---|
doelpunten |
doelpunt
- enkelvoud tegenwoordige tijd van doelpunten
- gebiedende wijs van doelpunten
- Het woord doelpunt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doelpunt" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be