gunst
- Geluid: gunst (hulp, bestand)
- IPA: / ɣʏnst / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /χɵnst/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣɵnst/
- gunst
- In de betekenis van ‘welwillendheid’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Naamwoord van handeling van gunnen met het achtervoegsel -st
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gunst | gunsten |
verkleinwoord | gunstje | gunstjes |
de gunst v
- vrijwillig iemand ter wille te zijn door het verlenen van een dienst of goed, zonder dat de ontvanger er recht op heeft of dat de gever er toe verplicht is
- Wil je mij een gunst doen en mij even helpen?
- ▸ Het was na al deze jaren nog steeds een gunst om hier alleen met haar te zitten, zo lang nadat hij in zijn jeugd heen en weer geworpen was tussen hoop en vrees. Niets had erop gewezen dat het mogelijk zou zijn.[2]
1. het vrijwillig verlenen van een dienst of goed aan iemand om iemand ter wille te zijn
- (verouderd) uitdrukking van lichte verbazing met een ondertoon van verontschuldiging
- Gunst, bent u speciaal voor mij gekomen?.
- Het woord gunst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gunst" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "gunst" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be