golfbeweging
- golf·be·we·ging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | golfbeweging | golfbewegingen |
verkleinwoord | golfbeweginkje | golfbeweginkjes |
de golfbeweging v
- (natuurkunde) een regelmatige op-en-neer gaande, zich over het oppervlak verspreidende beweging van een vloeistof
- (figuurlijk) iets dat met een zekere regelmaat groter en kleiner wordt
- ▸ Wanneer het schip één richting opvaart heeft het een en dezelfde golfbeweging voor de boeg; wanneer het vaak van richting verandert, dan veranderen de boeggolven ook. Maar welke richting het schip ook opvaart, er zal altijd een stroming zijn die aan zijn beweging voorafgaat.[2]
- ▸ Volgens Van Stekelenburg komen protesten in Nederland in golfbewegingen, onder meer omdat de bereidheid om de straat op te gaan hier lager is dan bijvoorbeeld in Zuid-Europa. Zo'n 5 tot 10 procent van de Nederlanders gaat eens in de twaalf maanden de straat op.[3]
- (figuurlijk) iets dat de vorm van een golf heeft
1. een regelmatige op-en-neer gaande, zich over het oppervlak verspreidende beweging van een vloeistof
- Het woord golfbeweging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron Lennart Bloemhof“Nederland demonstratieland: waarom we nu zo vaak de straat op gaan” (16-10-2019), NOS