[go: up one dir, main page]

  • bouw·vo·lu·me
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwvolume bouwvolumen
bouwvolumes
verkleinwoord

het bouwvolumeo

  1. (bouwkunde) (economie) totale omzet van de bouwsector
     Het bouwvolume van woningen en kantoren was in het eerste kwartaal van dit jaar 12,5 procent hoger dan een jaar eerder. De grond-, water- en wegenbouw steeg met 10,5 procent. Bijna vier op de tien bedrijven verwachten in de komende maanden een verdere stijging van hun omzet en slechts een op de tien verwacht een omzetdaling.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 maart 2023  Weblink bron “Steeds moeilijker om bouwpersoneel te vinden” (Donderdag 4 juli 2019, 06:01), NOS