[go: up one dir, main page]

  • bou·wer
  • afgeleid van de werkwoordstam van bouwen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwer bouwers
verkleinwoord bouwertje bouwertjes

de bouwerm

  1. (beroep) een persoon die dingen bouwt
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020  Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be