concours
- con·cours
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | concours | concoursen |
verkleinwoord | concoursje concourstje |
concoursjes concourstjes |
het concours o
- (sport) wedstrijd op een bepaald vakgebied, waarbij vaak een jury de prestatie beoordeelt.
- De later zo beroemde pianist heeft vroeger het Concours Reine Elisabeth gewonnen.
- Het woord concours staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "concours" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "concours" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- con·cours
vervoeging van |
---|
concourir |
concours
- eerste en tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van concourir
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van concourir
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
concours | le concours | concours | les concours |
concours m
- (sport) concours, wedstrijd
- samenwerking
- spel
- tentoonstelling
- (formeel) bijeenkomst, samenkomst
- deelname
- (onderwijs) examen, toets
- «Un concours scolaire.»
- Een schoolexamen.
- «Un concours scolaire.»
- (wiskunde) snijpunt
- «Le concours des bissectrices d'un triangle.»
- Het snijpunt van de middelloodlijnen van een driehoek.
- «Le concours des bissectrices d'un triangle.»
- (juridisch) gelijkgerechtigheid